De Vlaamse regering koestert de ambitie om uiterlijk tegen 2040 volledig asbestveilig te zijn. Alle asbesttoepassingen die er dan nog zijn moeten in goede staat zijn en geen gevaar inhouden voor mens en milieu. Dat wil zeggen dat er de komende jaren hard gewerkt zal worden aan het verwijderen van risicovolle asbesttoepassingen. De enige mogelijke bestemming daarvoor is een vergunde stortplaats maar daar blijkt het schoentje in de praktijk net te wringen.
Volgens de cijfers van OVAM uit 2018 zou er in Vlaanderen nog zo een 2 miljoen ton asbesthoudend afval zijn. Een deel daarvan bestaat uit niet-hechtgebonden asbest, dat eerst nog gefixeerd zal moeten worden in monolithisch materiaal, alvorens het veilig te kunnen verwijderen. Ook dat volume moet worden doorgerekend in de tonnages asbest die de komende jaren naar een stortplaats moeten. De balans ligt daarmee op ongeveer 3 miljoen ton. Vlaanderen staat hier niet alleen in. Ook in de andere gewesten vormt asbest vanzelfsprekend een probleem. Voor Wallonië bestaan er geen exacte cijfers, wel wordt er op jaarbasis ongeveer 30.000 ton asbest gestort. Een Brusselse studie uit 2017 wees uit dat daar nog ongeveer 400.000 ton aanwezig is.
Voor een veilige verwijdering geldt er een onderscheid tussen hechtgebonden asbest, een typisch voorbeeld is de golfplaat, en niet-hechtgebonden asbest. Bij deze laatste toepassingen is het risico voor de gezondheid veel groter, omdat er vezels kunnen vrijkomen. Dat vraagt dan ook om een andere manier van inzamelen, transport en verwerken, enkel uit te voeren door een erkend verwijderaar. De voorbije jaren werd hard ingezet op informeren en sensibiliseren, zodat ook particulieren het onderscheid en de gevaren leren kennen. Voor professionele sloopprojecten werd de asbestinventaris in het leven geroepen. Dat lijkt op het terrein zijn vruchten te hebben afgeworpen. Spelers actief in asbestverwijdering zien dat de ambities en het bijbehorende actieplan ervoor zorgen dat er meer materiaal binnenkomt en dat het in het gros van de gevallen ook correct gebeurt.
We staan vandaag nog maar aan het begin van het asbestafbouwbeleid van de Vlaamse regering. Maar bedrijven lopen nu al tegen de beperkte stortcapaciteit aan. In theorie zou er nochtans voldoende moeten zijn. In de praktijk blijken er echter verschillende uitdagingen. De eerste is de dagelijkse stortcapaciteit. Bij de verwerking van asbest moet volgens de regelgeving het asbest telkens een afdeklaag krijgen. Een tijdrovend proces dat de dagelijkse stortcapaciteit bij vergunde stortplaatsen enorm beperkt. Daarnaast stopt asbestafval niet aan de grens. Omdat de stortcapaciteit voor asbest in Wallonië grotendeels voorbehouden blijft voor intercommunales, komt ook een steeds groter aandeel van het asbest van daar op Vlaamse stortplaatsen terecht. Een volume waar geen rekening mee gehouden is in de capaciteitsberekening en dat de theoretische capaciteit onder druk zet.
Een derde belangrijke struikelblok is de recente sluiting van de REMO-stortplaats in Houthalen. Daarmee verloor Vlaanderen een belangrijke pion in de goede geografische spreiding van stortplaatsen die vergund zijn voor asbest. Asbest dat in Limburg verwijderd wordt, moet nu naar Oost- of West-Vlaanderen. Dat zijn talrijke kilometers en dus ook CO2-emissies, maar het is ook in strijd met het principe dat asbest zo snel mogelijk gestort moet worden. Alternatieven op korte termijn lijken er niet te zijn. De publieke opinie kant zich fel tegen stortplaatsen en bovendien zijn dergelijke procedures een werk van lange adem. Voor de sector is het hopen dat er misschien toch nog een oplossing kan geforceerd worden in het dossier rond REMO. Daarnaast is het ook van belang dat men voldoende pragmatisch blijft omgaan met de asbestproblematiek. Alles moet in veiligheid gebeuren, maar de slinger mag ook niet te ver doorslaan in de procedures rond transport en verwerking. Dezelfde transportregels hanteren voor hechtgebonden en niet-hechtgebonden afval zou bijvoorbeeld een brug te ver zijn.