Focus op kwaliteit wordt scherper
De nieuwe versie van het VLAREMA komt op ons af. Daarin ook nieuwe bepalingen in verband met het bouw- en sloopafval. Maar hoe reageert de sector hierop? Want vinden zij van de nieuwe regelgeving en waar moet of kan het nog beter? Remondis dat een belangrijk deel van zijn omzet uit het verwerken van bouw- en sloopafval haalt toont zich tevreden dat de focus op kwaliteit de komende jaren nog zal verscherpen. Op voorwaarde dat de overheid pragmatiek blijft vooropzetten.
Remondis, een van oorsprong Duits familiebedrijf, is vandaag actief in meer dan dertig landen over de hele wereld. Ook in België. Managing director Stefaan Pillen: “We willen een dienstverlener zijn in de circulaire economie. Dat doen we door de materiaalstromen van onze klanten weer op te waarderen tot volwaardige grondstoffen en te verwerken.” Hoewel de focus eerst lag op het ophalen van niet-gevaarlijk afval rond de kerktoren, zijn ze bij Remondis vandaag generalist van A tot Z. Restafval, kunststoffen, puin, elektronica … het passeert allemaal de revue. “Maar het vraagt om echte specialisten om tot goede oplossingen te komen. Die danken we aan onze sterke matrixstructuur en de kennis en ervaring van onze 400 vaste en interim medewerkers.”
Het woord dienstverlening is al gevallen. Dat is voor Pillen en Remondis ook de sleutel tot succes voor de bouw- en sloopklanten die het vandaag bedient. Samen zijn ze goed voor ongeveer 70% van de omzet van de Belgische tak. “Dit zijn bedrijven die nood hebben aan snelle, goed werkende oplossingen. We creëren meerwaarde door kort op de bal te spelen en hen altijd een oplossing op maat van hun noden aan te bieden. Bijvoorbeeld met rolcontainers die andere dan standaardafmetingen hebben of door de materiaalcontainers de volgende dag alweer op te pikken. Maar ook door in te zetten op kwaliteit. Ontzorgen staat voor ons ook gelijk aan zo hoog mogelijk valoriseren van afvalstromen.”
Voor Remondis zou de aanpassing van VLAREMA 8 naar 9 dus maar een beperkte impact hebben. Pillen: “Het is de weg die we al zijn ingeslagen. Het nieuwe wetgevende kader schept daar alleen maar meer duidelijkheid over, een evolutie die we dan ook toejuichen. En één die we met zijn allen moeten omarmen. Een circulaire economie vraagt dat we zo zuinig mogelijk omspringen met de grondstoffen die we hebben. Daarom moeten we steeds verder gaan in het uitsorteren, tot het laatste greintje waarde eruit geperst kan worden.” En de overheid zou daar gerust nog een stapje verder in kunnen gaan. “Er moeten meer financiële impulsen komen om bedrijven aan te moedigen om verder te gaan in innoveren en kwaliteit. Nu is storten vaak nog de goedkoopste oplossing, de gemakkelijkste weg. Dat moet anders, bijvoorbeeld door de heffingen te verhogen.”
Inzetten op maximaal uitsorteren dus, op voorwaarde dat pragmatiek overheerst. “Enerzijds door de sector voldoende tijd te geven om haar installaties aan te passen. Tussen het eerste ontwerp van de nieuwe wetteksten en de eigenlijke implementatie zit misschien wel nog voldoende tijd, maar tussen het finaliseren van de laatste versie en de inwerkingtreding vaak niet meer.” Anderzijds moet de wetgever ook de achterpoortjes in de wetgeving beter sluiten. “Die zijn er vandaag nog steeds, bijvoorbeeld om te kunnen profiteren van verlaagde heffingen. Als we als sector een vuist kunnen maken en iets doen aan het inperken van het storten of verbranden van nog waardevolle materialen, dan gaan we iets gerealiseerd hebben”, besluit Pillen.